Achter mij kneep Thijs in de remmen van zijn mountainbike.

‘Zie je dit?’ vroeg hij.

Ik keek achterom. ‘Wat?’

Ik keerde om, fietste zijn kant op. Thijs stond voorovergebogen en inspecteerde de grond onder zich. Nu zag ik het ook: sporen, een stuk of acht afdrukken, grote en kleine.

‘De wolf?’ vroeg ik.

‘Ik denk een wild zwijn.’ Thijs begon zachter te praten. ‘De sporen zijn nog vers. Zo te zien had hij haast.’

‘Kunnen wilde zwijnen rennen dan?’ vroeg ik. 

‘Nou en of. Kijk,’ zei hij terwijl hij eerst naar de ene en toen naar de andere rand van het zandpad wees, ‘slechts een paar afdrukken op zo’n breed stuk.’

Thijs keek om zich heen. Ik richtte mijn blik naar de grond. Vers inderdaad, de sporen waren donker van kleur. 

Thijs bij het spoor.

‘Zie je dat?’ fluisterde hij.

Ik keek op. Thijs wees in de richting van het hoge gras tussen de bomen.

‘Daar beweegt iets.’

Wat ik eerst zag weet ik niet meer: het wilde zwijn met haar twee kleine biggen of de blik in Thijs’ ogen. Ik bekeek de imposante gestalte van het wilde zwijn en daarna Thijs, ik keek naar het dier en de twee kleintjes en toen weer naar Thijs.

‘Prachtig’, verzuchtte hij. ‘Gaaf hè?’

Zo stonden we daar een tijdje, totdat het zwijn uit het zicht verdween.

We fietsten verder.

Een eindje verderop zag ik een slangetje spartelen op een modderachtig stuk zandpad. Ik stopte.

‘Zag je hem?’ riep ik weifelend in de richting van Thijs die een paar meter voor mij fietste.

‘Wat zag ik?’ vroeg hij. Hij minderde vaart.

‘Dat slangetje.’

Thijs keerde om, fietste mijn kant op, legde zijn mountainbike neer op de grond en pakte het beestje voorzichtig op.

‘Een hazelworm,’ zei Thijs, ‘een hagedis zonder pootjes. Je ziet ze niet vaak. Prachtig, hoor. Zie je die huid? Echt een mooi beestje. Goed gespot.’

Thijs en de hazelworm.

‘Hij is gebroken’, zei ik.

‘Is ‘ie gebroken?’

‘Ja kijk.’ Ik wees naar een kleine scheur aan de onderkant van het lijfje.

‘Heb jij over hem heen gereden?’

‘Zeker niet.’

‘Dan is het gewoon zijn aars. Zie je?’ Thijs wees naar de zwarte poepbultjes op zijn hand. ‘Dat dat zoeken we straks wel op. Wikipedia weet alles.’

Ik pakte mijn camera uit mijn zak en maakte een foto. Daarna boog Thijs door zijn knieën, hij reikte met zijn handen in de richting van een lage struik en liet het beestje los.

‘Zag je hoe snel het verdween? Zoef. Weg.’

‘Nu ben ik tevreden’, zei ik terwijl we onszelf weer in gang trapten. ‘Vier hindelopen, een zwijn met twee biggen, een hazelworm en meerdere roofvogels. De safari is geslaagd.’ Ik glunderde erbij. Thijs reageerde niet.

We fietsten verder. Thijs nam een gelletje en ik dacht na. Over hem vooral. Hij had me die middag meerdere verhalen verteld. Zijn reizen komen meestal wel ter sprake als we samen fietsen. Dit keer was het gegaan over heliskiën in Nieuw-Zeeland: met een helikopter naar een slecht begaanbare bergtop, naar beneden skiën en dat dan een paar keer achter elkaar. De fotograaf die hij bij zich had was geen goede skiër en dus was het verhaal van Thijs zonder foto’s in Ski Magazine beland. Jaren geleden alweer, goede herinneringen.

Nog vijf kilometer te gaan. Ik keek over mijn schouder, wisselde van spoor, liet me afzakken en ging naast hem fietsen.

‘Weet je wat ik zo mooi vind’, zei ik. ‘Dat jij na al die reizen nog steeds opgewonden raakt van een wild zwijn met twee kleintjes en een slangetje.’

Thijs reageerde niet.

‘Ik weet eerlijk gezegd niet waar ik meer van genoot,’ ging ik verder, ‘van de dieren of van jouw blik. Je hebt zoveel gezien en nog steeds verwonder je je. Die blik in je ogen! Je glunderde helemaal. Mooi man.’

‘Deed ik dat?’ zei Thijs zacht. ‘Ik had het niet door, geloof ik.’

‘Het lijkt je niets uit te maken: leeuwen die zich ‘s nachts melden bij jouw tent in de bush in Namibië of een paar sporen en een zwijn met de twee biggen in het hoge gras.’

Thijs zette aan en kwam weer naast me fietsen. ‘Ik kijk anders, ik denk dat dat het is. Weet je wat ik gek vind, mensen die de interesse in een dier verliezen zodra ze het eenmaal hebben gezien. Hey kijk, een zebra! Klik, klik doen hun camera’s en tien minuten daarna is zo’n beest al niet meer interessant.’

‘Hoe kijk jij naar een zebra?’

‘Ik zie een waanzinnig mooi dier. Groot en sterk, met prachtige vrouwelijke vormen. Ik kijk naar het gedrag, ken de geluiden. Inmiddels herken ik het wanneer een familie zebra’s nadert. Met een kuchje checkt een hengst of er gevaar is. Ik heb het zelf ervaren. Hoe vaker ik een zebra zie, hoe meer ik ontdek.’

Hij liet een stilte vallen.

‘En weet je wat zij zien? Zij zien het dier dat ze in het vliegtuig in hun reisgids zagen. De toerist wil zoveel mogelijk soorten zien, afvinken. Veel mensen kijken niet eens echt. De foto is voor het thuisfront en daarna begint de jacht op het volgende dier. De eerste zebra is de mooiste, de derde een stuk minder en de tiende boeit niet. Het is als gierende inflatie.’

Leave A Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *