Dinsdagavond kwart over tien, het laatste beetje wintertijd. Na een autorit van drie uur vind ik met de zaklamp van mijn telefoon het sleutelgat van de entree van mijn tijdelijke huis. Binnen wacht een bewegingsloos silhouet me op, links naast de voordeur. Ik schrik.
Mijn bagage – werktas , weekendtas en krat met boodschappen – zet ik neer op de vloer in de hal. Daarna sluit ik de voordeur. Waar is het licht? Als ik me omdraai, schrik ik opnieuw van de verschijning. Een kreet ontsnapt uit mijn mond. Op de tast vind ik een deur, daarna een schakelaar die de woonkamer oplicht. Ramen veranderen in zwarte gaten. In de weerspiegeling van het licht zie ik mezelf lopen.
Terug in de hal schrik ik een derde keer. In plaats van me opnieuw af te wenden, blijf ik staan. Vanuit de woonkamer sijpelt licht door. Het is een paspop, gehuld in een lange jas, shawl en muts. De voeten – drie stuks – zijn gemaakt van donker hout. In de duisternis lijken ze op leren schoenen. Op het dressoir onder de spiegel ligt een briefje. ‘Welkom in mijn huis’ staat er.
Naast de hal en woonkamer telt het huis een keuken, garage, twee slaapkamers, badkamer, wc, atelierruimte en werkkamer. Ik doe alle deuren open, steek alle lichten aan. Overal blijf ik een paar tellen staan om te kijken en luisteren. Op het krijtbord naast de koelkast in de keuken valt mijn oog op een tekst. ‘Hier heerst een tijd buiten de tijd, en hij tikt heerlijk.‘ SC staat eronder, initialen. Het werk van een voorganger.
Ik ben naar Zeeuws-Vlaanderen afgezakt omdat ik in rust wil werken aan een boektekst. Grofweg halverwege ben ik, maar de stapel onverwerkt materiaal – ik neem interviews af en doe verslag van gebeurtenissen – groeit. De overeenkomst met de uitgeverij is gesloten, afspraken over de inleverdatum van de tekst zijn gemaakt. Tijd voor vorderingen. Maar eerst kalmte – en slaap. In die volgorde: kalmeren, slapen, werken.
Naar de schrijversvriend die Schrijvers in Sluis tipte, stuur ik: ‘Ik vraag me af waarom ik hier ook alweer heen moest.’ Hij antwoordt meteen: ‘Dat hoort erbij, toch? Je krijgt gewoon veel meer gedaan uiteindelijk, is mijn ervaring.’ Op een foto van de keuken reageert hij: ‘Ik krijg toch heimwee als ik die plek zie, al verbaast dat je nu misschien.’
De volgende ochtend neem ik plaats aan de ronde tafel in de woonkamer, het koffiezetapparaat en de boodschappen in de keuken binnen handbereik. De metershoge heggen in de tuin ontnemen het uitzicht, aan daglicht is geen gebrek. Luchten zie ik, bewegende luchten, steeds andere. Op de derde dag valt mijn oog op een torenvalk die stilhangt boven een struik, op de vijfde dag ontwaar ik de contouren van een lijkwagen in de straat. De witgestreepte zwarte wimpels boven de koplampen wapperen niet, ze zijn van hard plastic.
In zeven dagen doe ik alles wat ik me had voorgenomen: veel slapen, goed eten, af en toe naar buiten voor een wandeling en vooral doortastend schrijven. Voor de afleiding bezoek ik in het theater in Oostburg een cabaretavond. Comedian Thjum Arts vertelt over oncomfortabele situaties die onverwachts positief uitpakken. Stap eens uit je bubbel, is zijn boodschap. Na de pauze stapt Remy Evers het podium op, de geluidsman en ik lachen het hardst om zijn grappen.
Als ik op een ochtend na twee mokken koffie naar de wc moet, hoor ik mezelf hardop zeggen: ‘Het gaat goed, we zijn lekker bezig.’ In de dagen daarna – in de tijd buiten de tijd die ik nog tot mijn beschikking heb – herhaal ik die tekst bij ieder toiletbezoek. ‘Het gaat goed, we zijn lekker bezig.’ De paspop in de hal heeft het allemaal gehoord.
Foto: Oscar van Beest